0031 6 15 26 1179 Stichting Doe Iets Goeds - Galderseweg 103 - 4855 AG - Galder -

Artikel landelijk dagblad De Telegraaf

Artikel in dagblad ‘De Telegraaf’ van woensdag kerstavond 24 december 2008 

    
Als avonturiers worden ze gezien, de Nederlanders die naar een Grieks eiland emigreren om daar een zeilschool op te zetten, of een bed&breakfast runnen in Toscane. In de tv-serie ‘Ik Vertrek’ wordt meegeleefd met hun ontgoochelingen en tegenvallers.

Die wederwaardigheden zijn lachertjes voor Helene en Dick Wesselingh. Indachtig het boek De Herberg met Het Hoefijzer van A. den Doolaard, over de vendetta en ander ongemak, riep iedereen: “Zijn jullie krankzinnig geworden?! Wat moet je dáár nou?!” Maar zij zetten hun drie kinderen op de achterbank om voorgoed naar Albanië af te reizen. Land waar níks is. Mogelijkheden zat dus voor dat Nederlandse vijftal dat onbaatzuchtig de zon laat schijnen in Albanië. “Een stap terug in de tijd. En een sprong vooruit.”


door MARIE-THÉRÈSE ROOSENDAAL
BARBULLUSH (ALBANIË), ………

Aan de hand van Dick Wesselingh (40) kreupelt een klein kereltje met een kabouterbaardje mee. Één oog dicht, drie tanden in de mond. Hij giechelt met snorkerige uithalen, sleept een tak met scherpe punt met zich mee.“Dit is Djerz”, zegt Helene Wesselingh (39) terwijl ze hem over zijn bol aait. “Hij is doofstom, maar de dorpelingen dachten altijd dat hij een gevaarlijke gek was. Djerz is heel lief. Hij is hier elke dag, hoort erbij. Hij ís gewoon.” Djerz, één uit de stoet Albanese misdeelden die bij de familie Wesselingh een toevluchtsoord vindt.

Vierenhalf jaar geleden emigreerden Helene en Dick Wesselingh met hun drie kinderen – Jane , Anne en Joshua – uit Nederland naar het dorpje Barbullush in Noord-Albanië. “Zijn jullie krankzinnig geworden?” vroegen familie en vrienden. De Albanezen stelden overigens precies diezelfde vraag… Albanië is immers het achterlijke stiefkind van Europa. Nadat een halve eeuw communisme in 1992 werd afgeschud, wordt het bevolkt door schiet-maar-raak Balkan-barbaren.

Om die hardnekkige vooroordelen lacht Helene Wesselingh: “Op onze laatste vakantie in Nederland wilden we maar één ding: met gierende banden terug! Dit is ons thuis.” Door haar moeder, Cathrien de Kuiper, kent ze het land al jaren. De nu 86-jarige ‘Moeder Cathrien’ bracht zestien jaar geleden het Albanese meisje Vosjawa na een oogoperatie in Amsterdam, naar huis. Haar grote hart brak toen ze zag dat die stumpers daar, behalve honger en ziektes, niets hadden: “Op maar drie uurtjes vliegen van onze luxe!” En met haar eigen hulptroep – acht kinderen met aanhang en een zwikkie kleinkinderen – bouwde ze er ziekenhuisjes en een kraamkliniek en zette ze een naaischooltje op en ritselde een Hollandse ambulance. De Stichting Doe Iets Goeds was een feit. Was Moeder Teresa een Albanese van geboorte, voor de Albanezen zelf is er maar één moeder: Cathrien. Met gejuich wordt ze daar begroet.

Idyllische zomervakanties lang waren Dick en Helene en hun drietal in Albanië van de partij. “Zwemmen in de rivier, wandelen in de bergen. Buiten leven, hier kan Joshua nog een fikkie stoken, is er iets mooiers voor een jongen? Onze kinderen zijn stralend gelukkig. Albanezen zijn aardig en echt. Hier leven mensen mèt elkaar.”

Jaren geleden keek Helen de dood in de ogen. “Ik overwon een ernstige ziekte en daardoor ging er bij mij een knop om. Materie, welvaart en carrière konden me gestolen worden, ik wilde iets doen met mijn hart.” Dick zat net tussen twee banen in, Helene zei haar werkgever vaarwel en ze verkochten hun huis in Egmond. “Het enige dat we geregeld hadden was een verzekering… Wij hebben een stap terug in de tijd gezet. Best wel eens slikken. Water pompen uit de put, de taal nog niet machtig. Rillend in dikke skipakken om de kachel met z’n allen…” Dick Wesselingh: “In de winter word ik wakker met bevroren tenen en sta ik om half zes ’s ochtends buiten brandhout te hakken.”

De stroom gaat elke avond klokslag tien uur uit, en anders om de haverklap. In het plotse pikkedonker onderbreken de Albanezen hun gesprekken niet eens. “Het is hier gewoon zo. Milieubewustzijn, denk ik”, spot Helene. De Albanese berm is één langgerekte vuilnisbelt. Aftandse Mercedessen knallen roetwolken in de lucht boven de tweebaansweg van Tirana naar Shkodër. Levensgevaarlijk zijn de manoeuvres om de talrijke paard-met-wagens – sukkeldrafje, berg groene kool met gezin er bovenop – in te halen.

Voorheen was dit Balkanland bezaaid met bunkertjes. Op nog geen drieënhalf miljoen Albanesen pootte het paranoïde regime van Enver Hoxha tussen 1974 en 1986 ruim 750.000 van die grijze pukkels. “Veel zijn er nu al gesloopt.” De weg wordt nu gemarkeerd door tankstations, en onaffe viaducten, funderingen van markthallen, contouren van wat ooit een pizzeria moest worden. “Albanezen verdienen wat geld in het buitenland, sparen en beginnen dan wat in het wilde weg. Marketingplan, wat is dat? En dan blijkt dat mensen liever naar de markt in Shkodër gaan… Een enorme kapitaalvernietiging. Het leuke is wel dat wij deel uitmaken van een opbouwfase. Een sprong vooruit.”

Laat ’t woord Holland vallen en alle Albanezen in de streek wijzen je de weg naar het blonde vijftal: “Andere buitenlanders zijn er niet. Zo nu en dan toe klopt er een angstige campertoerist bij ons aan. Die pief-paf-poef-verhalen zijn nogal hardnekkig. Ik ben hier nooit bang, dat is niet nodig. Al moeten we wel een mannetje inzetten als we een dag weg gaan. Bouwmaterialen zijn gewild.” Achter hun huis bouwt Dick een hospice, hij zet koffie voor de bouwvakkers: “Mannen uit de bergen verdienen hier hun boterham.”

Een tehuis voor ouderen in Albanië. Helene Wesselingh: “De jongeren trekken naar grote steden als Tirana, of gaan geld verdienen in Italië of Kosovo. Dan sparen ze en laten hier grote huizen neerzetten. Welverdiend hoor, het is ploeteren. Maar oude mensen blijven moederziel alleen over. En ik vind dat het levenseinde warm en mooi moet zijn.”

Helene en Jane stappen in de oude bestelbus. “Ontbijt brengen naar Marika. Doen we elke dag.” Een krot met een dak waardoor de hemel te zien is, door en door rotte, modderige vloerplanken. Geen elektriciteit, geen kraan. Onder een lappendeken ligt de 96-jarige Albanese. Met tandeloze kaken mummelt ze een banaantje weg. Ammoniakstank snijdt de adem af. Helene streelt de getaande hand van het rimpelbesje. “Marika trekt een luier steeds weg, net als zeil onder de lakens. Zo kan ze niet blijven liggen.” Even later ritselt ze in het ziekenhuisje een waterdicht matras.

De Hollanders verdienen de kost met landbouw: “Maïs en gras, daar is gebrek aan.” Hun leven is basaal. Tot afgrijzen van zijn kroost vertelt hun vader hoe hij hun eigen koe heeft geslacht: “En ik heb zelf worst gemaakt!” Even hunkert er iets in Helenes ogen: “Frikandellen, die mis ik… Op zondagavond even naar de snackbar is er hier niet bij.”

Anne en Joshua gaan naar het schooltje met 700 leerlingen in Barbullush. Tussen de scharrelkippen, wachten de kinderen twee aan twee als de bel luidt. Helene zegt het met opluchting: “Van drugs hebben ze hier nog nooit gehoord.” Dochter Anne lacht: “Maar de juf Engels slaat! Loopt ze rond, met een liniaal paf-paf tegen haar hand . Ik heb gezegd dat het niet mag van de mensenrechten.”

Jane krijgt thuis les van haar moeder, en andersom vertaalt zij als het Albanees boven haar moeders pet gaat. “Ik voel me nog net iets meer Nederlands dan Albanees. Maar ik wil nooit meer terug, Nederland is zo… Zo drúk.” Chatten doet ze niet met haar Albanese vriendinnen. “Hier ga je gewoon naar elkaar toe.” Knalt er voor Anne verdacht vaak een brommertje voorbij het afgelegen huis, Jane heeft al een half jaar heeft ze verkering met Mirsadi, de zoon van de meubelmaker.

“Mir, mir? (hoe gaat ‘t?)”, klinkt het Warm is het onthaal, Mirsadis moeder haalt álles uit de kast: frisdrank, chips, likeur, koekjes. “Meisjes hebben wel in het geheim een vriendje, maar hier verloof je je op je twaalfde met de man die je ouders voor je uitzoeken. Mij niet gezien hoor!”, vertelt Jane later.

Lachend vlucht ze de keuken in, om uit zichzelf voor iedereen de lunch te bereiden. Haar moeder zei het al met trots: “Jane flanst hier zo een driegangen-menu in elkaar, met groente en kruiden van eigen grond. Seizoensgebonden. Net zo hard werkt ze mee in onze ‘broodfabriek’.” Zodra de winterkou toeslaat bakt het gezin elke dag 220 broden om aan de allerarmsten uit te delen.

De broodronde: slalommend ontwijkt de oude bestelbus de diepste kuilen en grootste keien op het onverharde weggetje. Bij het horen van de motor beent een Tante Sidonia-magere Albanese naar buiten, omvat met groezelige handen de Hollandse gezichten. “Als eigen kinderen zijn ze voor me, zo lief.” Valse, graatmagere honden slaan schel aan, rukken aan hun rammelende kettingen. Spekglad is het modderpad dat zich steil omhoog kronkelt aan de voet van de berg. “Staan we weer te prutten”, lacht Helene, die houvast zoekt met een hak. Een verstandelijk gehandicapte jongen smeekt Dick met haast vloeibare donkere ogen. Dick lacht: “Hij wil een nieuwe blokfluit… Én een fiets.”

Ogen gaan stralen als de Wesselinghs ontwaren. Schuchter draalt een broodmager jongetje achter zijn moeders vuile rok, zijn zusje pulkt bedremmeld aan haar koortslip. “Dat jochie is acht ,maar heeft de lengte van eentje van een vierjarige.” Één muur van hun hut ontbreekt.

“Ze vertrouwen de artsen niet, ze gaan liever naar ons als ze wat mankeren. Uit de bergen komt vaak een herder van wie het halve gezicht weg is. Oor eraf, je kijkt er zo in”, vertelt Helene. “Zelf zegt hij dat het kanker is, maar omdat hij tussen de schapen leeft, denk ik meer aan en mijt die de boel wegvreet. Bij ons haalt hij gaasjes. En er komen er veel met zwerende brandwonden. Ze stoken zelf raki en met een slok op komt het gloeiendhete bezinksel dan op een voet terecht ofzo. Wij ontsmetten en verbinden. Tuurlijk kunnen we dat, een mens kan van nature meer dan-ie denkt. Bij onszelf dokteren we ook, ik zet zo de spuit op m’n oren.”

Bij een groenteboertje kopen ze een kool voor het avondeten. Thuis neemt Djerz net een muizenhapje van het lunchworstje dat hij nog altijd in zijn vuist gekneld houdt. Anne grapt: “Oei, hij is er zuinig mee…” Zonder geluid lacht de Albanees naar ‘zijn’ familie. Helene Wesselingh laat haar blik afdwalen naar de ruige bergkam die door de ondergaande zon met een onaardse purperen gloed wordt belicht. “Geven is mooi. Je krijgt er zo verrekt veel voor terug.”


Artikel in dagblad ‘De Telegraaf’ van woensdag kerstavond 24 december 2008